Brutaal en absurd

Het is al lang geen nieuws meer dat ik het nieuws op een armlengte afstand probeer te houden in de ijdele hoop niet meer dagelijks geraakt te moeten worden door de brutale absurditeit ervan en waardoor ik me hopeloos machteloos voel. De berichten die soms doordringen, ik probeer er niet te veel op in te gaan.

Downkinderen kosten de gemeenschap 1 tot 2 miljoen euro tijdens hun leven. In het museum Magritte is het verboden te schetsen.

Verhoorkamers voor werklozen die vervolgens natuurlijk uitgerust moeten worden met een panic button zodat de ambtenaar die zijn werkloze medemens als een rat in de val moet lukken zichzelf beschermd weet tegen de agressie die zo’n behandeling allicht uitlokt.

Daar tegenover: CEO van autobouwer die actief fraudeert met software en zo ons aller gezondheid naar de kloten helpt (om over het milieu nog maar te zwijgen) moet opstappen, maar krijgt aan de achterdeur nog gauw 28 miljoen euro toegestopt. Deze man, in duur pak gestoken, is voorwaar een toonbeeld van onze beschaving; Geen paniekknop nodig hier. In het onwaarschijnlijke geval dat mensen de straat optrekken of staken en piket staan om aan te klagen dat ze door dit soort ongein moeten inleveren of koudweg hun job verliezen is er natuurlijk nog altijd de paniekknop van het systeem in de vorm van Friese ruiters, traangas, waterkanonnen en matrakken.

Om de zoveel tijd wordt ons gevraagd te stemmen voor mensen die we niet kennen en die ook ons niet kennen. We kiezen voor hen omdat ze een sympathieke kop hebben, grappig uit de hoek kunnen komen tijdens een TV-programma of omdat ze in een duidingsprogramma ooit een paar ingestudeerde one-liners hebben gedebiteerd en waar we het op vage ideologische gronden enigszins mee eens waren. Eens om de zoveel tijd verlaat wie ooit eerder verkozen werd het eigen veilige halfrond om uit te zwermen over markten en aan te bellen bij de burger. Zo’n half verschrikte man of vrouw krijgt dan een glanzende folder in de handen gestopt met een flatterende foto en een nietszeggende slogan. Half verzonnen verwezenlijkingen en werkelijk totaal loze beloften maken het plaatje af.

En wij? Wij spelen het spel mee.

Eens om de zoveel tijd kiezen we voor zo iemand met een sympathieke kop, voor wie een goede beurt in een TV-quiz maakte of diegene waar we vage ideologische gelijkenissen mee vertonen in de absurde hoop dat onze belangen verdedigd zullen worden. Vervolgens worden we door onze eigen overheid in het beste geval met diep wantrouwen behandeld, in het ergste met openlijke vijandigheid. We moeten gecontroleerd, gemonitord en beboet worden. We worden te pas en te onpas gefilmd en bespied, geregistreerd. Gechipt. Privacy bestaat nog, in ons hoofd. We worden behandeld en we laten ons behandelen als vee dat moet opbrengen, de juiste keuze moet maken, productief moet zijn van de wieg tot het graf en van ’s morgens tot ’s avonds en ook nog eens elke dag van de week.

Eens om de zoveel tijd kiezen we de kleur van de sleutel waarmee onze cellen afgesloten worden. We kiezen de marsmuziek waarmee we in de pas gedwongen worden. We kiezen het leer van de leiband waaraan we ons laten meevoeren.

We kiezen zoveel, maar vrijheid is het niet.

Wat nu weer?

Dat het niet gaat lijkt altijd het moeilijkst toe te geven aan mezelf. Maar het lukt dus niet. 14 dagen vakantie en ik loop zo mogelijk nog gestresseerder rond dan daarvoor. Te weinig tijd voor mezelf, mij te veel moeten plooien naar wat van me werd verwacht. Te veel praktische zaken waar ik geen weg mee weet. Te veel mensen, te veel praatjes. En nu lijkt het alsof ik met mijn vel binnenstebuiten loop, alsof al mijn zenuwuiteinden bloot liggen. Een vraag is geen vraag maar een verwijt of een opdracht. De hele dag zin hebben om in huilen uit te barsten en dan bedenken dat zelfs dat geen enkele zin heeft. Ik implodeer bij het horen van vragen zoals ‘wat gaan we eten?’ omdat er niets in huis is en ik het me ontzie naar de winkel te gaan. Ik schuifel door de dag, loden zolen houden me aan de grond.

Het gaat niet, het gaat niet, het gaat niet. Dit keer krijg ik mezelf niet bijeen geschraapt en ik weet niet waarom. In mijn hoofd spreek ik mezelf toe: dat ik niet flauw moet doen, dat ik maar halftijds ga werken, dat ik heus wel nog geld op mijn spaarrekening heb staan, dat het eind deze maand voorbij is. Ik verwijt mezelf karakterzwakte, ik ben een slappeling. Waarom kan ik er niet meer tegen?

Neurotische gedachten woekeren de hele dag in mijn hoofd. Ik ga de deur uit en wil direct op mijn stappen terugkeren om te controleren of ik de deur wel achter me dichtsloeg, het vuur niet meer brandt, de verwarming wel uit is. Bij elke windstoot denk ik dat de bomen in de tuin zullen ontwortelen en het huis zullen verpletteren. Ik onderdruk met wat ik nog in me vind aan energie dwaze dagdromen over kortsluiting en waterschade, in de auto ben ik angstig en vrees ik ongevallen. Rond mij gaat alles stuk, een entropisch proces, een gestage stroom lava dat alles opvreet. Ik wijs de dingen aan en ze vallen uit elkaar. Misschien ontbind ik zelf ook zachtjes zonder het te weten.

Mijn vrienden feesten zonder mij alsof ik nooit een van hen was. De kloof tussen onze levens groeit, ik voel me als een kind dat achtergelaten wordt omdat het vervelend is. Ik weet niet wat ik wil. Er is te veel dat me bezwaart en ontmoedigt.

Weep little lion man.

Ik suisde die nacht over de autostrade, op de vlucht voor het gejoel van een feestje waar ik voor de zoveelste keer plots genoeg had gekregen van de nietszeggende gesprekken met halve vreemden die je ook weer niet voor het hoofd wil stoten en ook voor de blikken van een man die steeds langer aan mijn lijf bleven kleven terwijl hij dingen zocht om over te praten. Ik had geglimlacht en mijn naam gezegd nadat hij ook die van zichzelf had vernoemd. Daarna geluisterd en beleefd geknikt bij het uitwisselen van de feitelijkheden waaraan we de relevantie van onze levens ophangen. Dat hij mij daar nog nooit eerder had gezien scheen een opmerking waard en ik wees met mijn glas in de richting van de gastvrouw die mijn vriendin was en hoe we onze geboortesteden met elkaar hadden geruild. Daarna probeerde ik onzichtbaar te worden, maar ik droeg dat oranje korte jurkje.

De snelweg was leeg en donker en stil en ik zocht de autoradio af naar muziek die bij mijn stemming paste. Iets tussen wanhoop en roekeloosheid na een paar glazen en de diepte van de nacht. Toen werd de ukelele aangeslagen en versteende mijn hart.

But it was not my fault but yours.

And it was my heart on the line.

You really fucked it up this time.

Ik herinner mij avonden waarop ik huiswaarts keerde van het werk. Mijn autootje sturend langs de kronkelweg naar boven waar ik toen met jou woonde en met dit liedje op de achtergrond. Ik lipte mee, paste de tekst aan naar onze situatie die er op neer kwam dat ik jouw ontrouw enige tijd zwijgend accepteerde omdat ik er nu eenmaal goed in ben om weg te kijken van de dingen waar ik niet tegen bestand ben. Ik deed alsof ik je geloofde als je zei dat je moest overwerken. Ik deed alsof ik niet zag dat je de hele avond door stiekem smste als je nog eens thuis was en niet bij haar. Ik deed alsof het zou verdwijnen als ik het niet uitsprak.

Uiteindelijk ging ik weg, maar elke keer ik de ukelele hoor ben ik terug daar, op dat bochtig baantje dat liep tussen jouw huis bovenop de heuvel waar je plaats had voor een treurwilg en de saaie steenweg die me naar het werk leidde. En de treurnis om wie ik toen was en wat ik toen deed overvalt me nog steeds, elke keer.

Ik zie mezelf in dat winterse landschap, halfduister. Het regent en ik ben op weg naar een leeg huis dat niet van mij is en waar ik niet eens welkom lijk. Rond een uur of negen zul je mij bellen om te zeggen dat je nog aan het werk bent en waarschijnlijk niet naar huis zult komen. Later zelfs dat niet meer. Mijn herinneringen aan die periode zijn vaag nu, verdrinken in een grijze zee van eenzaamheid en onmacht. Hoe verdeed ik de tijd van die avonden alleen? Hoe vaak huilde ik?  Ik weet wel nog hoe je mijn woede kortwiekte en me verbood te voelen wat ik voelde. Zelfs nu nog durf ik dit niet schrijven.

But it was not my fault but yours.

And it was my heart on the line.

You really fucked it up that time.

Geprikkeld.

Niemand kijkt nog naar de regen. Niemand volgt nog de reis van de druppel met gestrekte wijsvinger. Niemand wacht nog, zonder meer. Niemand die nog zijn dagen slijt zonder ze te tellen. Niemand nog die zwijgt. Niemand nog die zichzelf verbergt en de wolken opzoekt. Niemand nog die zichzelf overbodig ziet.

Iedereen is slank, bezig, actief, gezond, sociaal en bewogen. Gerààkt. Ik sluit eindelijk vermoeid mijn ogen. Mijn oren zijn alle geluiden beu. Ach nee, dit is niet goed. De woorden vallen vierkant, weigeren prettige vormen aan te nemen. Zoals ik nu. De kinderen eten uit verveling. Het agressieve blèren van Amerikaanse tv-kanalen, constante hysterie en overslaande stemmen. Uitvergrote emoties, het basispakket. Ruw en opzichtig moraliserend, stereotyperend. Het ergert me mateloos. Hoofdpijn die opsteekt, een stil protest.

Als een 19de-eeuwse tere dame verlang ik naar welvoeglijkheid, wellevendheid, verfijning. Etiquette die ervoor zorgt dat wie jou niet kent je persoonlijke ruimte niet binnendringt. Omgangsvormen die je toelaten afstand te bewaren.

De primitieve boertigheid waarvan mensen zich bedienen, alsof ze wilde beesten zijn zonder enige vorm van opvoeding. Niet in staat hun eigen driften, frustraties en noden te beteugelen, nog altijd Neanderthalers zijn we. Apen met volgepropte monden en blote konten, schijtend waar we eten.

Aristocratie van de ziel, waer bestu bleven?

Kortsluiting.

Soms is niets nog van jezelf. Wat je denkt is een statement, een manifest, een voorbeeld, een aanval. Waar moet ik dan nog heen? Naar hier. Ik zet mijn zonnebril op en verschuil mij diep in mijn kraag. Out here in the perimeter there are no stars. Out here we is stoned. Immaculate.